close
Retour au numéro actuel

BUITENGEWOON ONDERWIJS /

Het Leersteundecreet | deel 1

Joeri Meynen // Leestijd: 8 minuten

Op het ogenblik dat je dit leest, zijn de formele onderhandelingen over het Leersteundecreet afgerond. Zowel het decreet als het Besluit van de Vlaamse Regering werden in een ongezien tempo op tafel gelegd. Eigenlijk overdrijven we door in de eerste zin over ‘onderhandelingen’ te spreken. Daarvoor was de snelheid waarmee het gebeurde, net als het niet-luisteren naar onze inbreng, te prominent. Terwijl iedereen het advies van de Raad van State afwacht, geven wij in dit en de volgende nummers van Brandpunt een overzicht rond het Leersteundecreet. In deze editie duiken we in de geschiedenis: hoe zijn we tot het toekomstige Leersteundecreet gekomen? In de volgende nummers lichten we het nieuwe decreet toe en geven we onze evaluatie ervan.

Het prille begin

In 1953 wordt een wet gestemd waardoor er speciale scholen voor ‘lichamelijk en geestelijk geremden’ konden worden opgericht. In de jaren 70 wordt met de invoering van de verschillende types voor buitengewoon onderwijs de basis gelegd voor wat zowat het best uitgebouwde buitengewoon onderwijs van Europa zou zijn en tot vandaag nog altijd is. De overtuiging om onderwijs op die manier te organiseren, is helder. Niet iedereen is in staat, om welke reden dan ook, om het beste onderwijs te genieten in gewone scholen. Het is daarentegen beter om in gespecialiseerde settings en met ondersteuning van gespecialiseerd personeel onderwijs op maat van het doelpubliek te geven.

Nochtans klinken er ook andere stemmen die almaar luider worden: het is niet aan de leerling om zich aan te passen. De leerling moet dus niet verwijderd worden uit de gewone klas, maar het onderwijs moet op zo’n manier georganiseerd worden dat het op elk ogenblik toegankelijk is voor iedereen. In die filosofie ontstonden in Vlaanderen initiatieven om het onderwijs inclusiever te maken. Zo was er het GON, het Geïntegreerd ONderwijs. Dat bracht begeleiders (veelal leraars buitengewoon onderwijs) in de klassen om jongeren een welbepaald aantal uren per week te ondersteunen, terwijl ze in het reguliere onderwijs bleven. Er was ook het ION, het Inclusief ONderwijsproject, dat jongeren met een verstandelijke beperking de mogelijkheid bood om ‘gewoon’ les te volgen.

"Het buitengewoon onderwijs blijft voor veel leerlingen met speciale noden het meest geschikt om hen de best mogelijke omkadering te bieden."

Inclusie: doordacht of omdat het moet?

In 2014 wordt het M-decreet goedgekeurd, het decreet voor Maatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften. In navolging van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van Personen met een Handicap1, dat België ondertekende, wordt inclusief onderwijs de eerste optie voor elke leerling. Elke leerling heeft vanaf dan het recht om zich in te schrijven in een school voor gewoon onderwijs. ‘Zorgcontinuüm’ en ‘redelijke aanpassingen’ zijn termen die sindsdien niet meer uit ons onderwijs weg te denken zijn en het nieuwe type 9 ziet het levenslicht. Ook al beoogt het M-decreet een intensieve samenwerking tussen buitengewoon en gewoon onderwijs, het is vanaf nu dat de zorg voor de individuele leerling de prioritaire bekommernis van het gewoon onderwijs lijkt te worden. We hebben geen kwalitatieve bewijzen, maar durven wel te stellen dat doorgedreven individuele zorg in de plaats komt van andere taken die een leraar kan volbrengen. Nog anders: we durven ons afvragen of de slinger hier niet écht is doorgeslagen. COC pleit vandaag nog altijd voor gewoon onderwijs als het kan en buitengewoon onderwijs als het nodig is. Voor ons is inclusie geen doel op zich, maar een middel om met de mogelijkheden van de leerling aan de slag te gaan.

Op 1 september 2017 wordt het Ondersteuningsmodel van kracht. De bestaande omkaderingsmiddelen worden samengevoegd en verhoogd met 15,2 miljoen euro. De bedoeling daarvan is elke leerling die er recht op heeft op de klasvloer te kunnen ondersteunen. Die ondersteuning kan zowel bij de leerling zelf terecht komen, als bij de leerkracht of bij het lerarenteam. De expertise blijft uit het buitengewoon onderwijs komen: ondersteuners worden aangesteld vanuit scholen buitengewoon onderwijs. Maar het beloofde statuut voor hen blijft uit. Als we verschillende Brandpuntnummers van toen nalezen, concluderen we dat het Ondersteuningsmodel “erg snel”, “onvoldoende doordacht” en “tegen wil en dank” werd gerealiseerd. Dat een evaluatie zich opdringt, lijkt logisch. Dat zelfs een ezel zich geen twee keer aan dezelfde steen stoot, lijkt even logisch …

Tijd voor evaluatie dus ...

In september 2019 legt de Commissie Struyf haar rapport neer waarin ze de introductie van het Ondersteuningsmodel evalueert. Het rapport formuleert positieve punten, maar ziet ook belangrijke knelpunten. Zonder in detail te gaan en zonder ze allemaal te benoemen, onthouden we de volgende.

Het Ondersteuningsmodel mist een stevige basis en houdt risico’s in voor de bestendiging van de handelingsverlegenheid in het gewoon onderwijs. Wij lezen: als scholen voor gewoon onderwijs niet beter ondersteund worden om de basis- en verhoogde zorg zélf op te nemen, dan zal de ondersteuner die de school binnenkomt altijd als vreemde eend in de bijt worden beschouwd. De ondersteuning van een leerling zal dan vooral de unieke verantwoordelijkheid blijven van die ondersteuner. Of nog: er is geen visie op inclusief/inclusiever onderwijs.

Nog te onthouden knelpunten: het model houdt risico’s in voor de budgettaire beheersbaarheid en leidt tot ongelijke behandeling. Wij lezen: de gesloten enveloppe die de ondersteuningsnetwerken krijgen om de ‘brede types’ te ondersteunen, kan ervoor zorgen dat sommige leerlingen veel en andere leerlingen minder ondersteuning krijgen.

Het laatste knelpunt uit het rapport dat we nog eens in de verf zetten, is dat de prestatieregeling voor ondersteuners onaangepast is aan de realiteit en dat een toekomstperspectief voor de ondersteuners ontbreekt. Wij lezen: de ondersteuners hebben onvoldoende tijd om de dingen te doen die ze zouden moeten (kunnen) doen en ze werken zonder degelijk statuut.

Het verslag van de commissie Struyf vermeldt ook een aantal aanbevelingen ter verbetering. We sommen ze volledigheidshalve gewoon op:

naar sterke scholen voor gewoon onderwijs als verantwoordelijken voor het beleid op leerlingenbegeleiding
naar een eenvoudig, duidelijk en transparant model van ondersteuning
naar een efficiënte samenwerking tussen de betrokken actoren
naar voldoende en gepaste ondersteuning voor álle leerlingen en hun leerkrachten, die er recht op hebben én er nood aan hebben
naar een autonoom en helder personeelsbeleid voor ondersteuners
naar een blijvende en intensieve professionele ontwikkeling
naar een sterke betrokkenheid van leerlingen en ouders
naar een kwaliteitsvolle werkwijze voor de toekenning van ondersteuning

plus

Vanaf nu wordt het anders ... en beter!?

In 2019 treedt de nieuwe Vlaamse regering aan. Tot 2024 heeft ze de tijd om haar beleid voor te stellen en vorm te geven2. Minister van Onderwijs Ben Weyts kan niet vlug genoeg aankondigen dat deze regering het M-decreet zal afschaffen en het zal vervangen door een ‘begeleidingsdecreet voor kinderen met zorgnoden’. We hopen op dat ogenblik al dat het geen oude wijn in nieuwe zakken zal zijn. Het leitmotiv van dat begeleidingsdecreet moet worden: buitengewoon onderwijs indien nodig, inclusief onderwijs indien mogelijk. Dat klinkt ons alvast bekend in de oren. De ondersteuning van leerlingen moet snel en efficiënt ingezet kunnen worden, dicht bij de leerlingen en de leerkracht. Het buitengewoon onderwijs blijft voor veel leerlingen met speciale noden het meest geschikt om hen de best mogelijke omkadering te bieden. Daarna volgt een hele paragraaf over wenselijke dromen of droombare wensen, waarvan we vandaag al kunnen stellen dat ze niet gerealiseerd werden. Maar we hernemen maar wat graag wat nog volgt in het regeerakkoord: de mensen en de middelen moeten maximaal ingezet worden in de klas en de tijd die besteed wordt aan verslagen, formulieren en vergaderingen wordt tot het minimum beperkt.

De volgende stap in de totstandkoming van een decreet is een conceptnota die breed besproken wordt. Vervolgens wordt die, met de verkregen input, bijgestuurd tot een voorstel tot decreet, wat dan weer onderhandeld zou moeten worden.

Van concept tot voorstel tot decreet

In 2021 krijgen we de kans om de conceptnota te bespreken. We geven heel wat input en horen dat ook alle andere sociale partners dat doen. Er is werk aan de winkel …
Op 30 juni 2022, na een volledig jaar windstilte, krijgen we het voorstel tot decreet en luttele dagen later mogen we het meer dan zeventig pagina’s tellende voorstel van onze commentaren voorzien. We schreven in onze nota aan het kabinet: “De tekst werd ons erg laat bezorgd, wat het heel moeilijk maakte om tijdens dat overleg op alle details in te kunnen gaan. Dat is jammer omdat dit dossier in zijn geheel een heel grote impact heeft op de werkomstandigheden van personeel in het onderwijs. De krappe timing ontnam ons ook de kans om dit ontwerp grondig met onze achterban te kunnen bespreken. Een gemiste kans, gezien we herhaaldelijk hebben aangegeven dat we onze ervaring en kennis willen delen. We hebben bovendien even herhaaldelijk aangegeven om de stuurgroep die het M-decreet monitorde, over dit thema te laten samenwerken naar een gedragen tekst. We kunnen ons ook niet van de indruk ontdoen dat de impact van dit dossier mogelijk onderschat wordt.” Wie zei er ook alweer dat een vakorganisatie de hand niet uitreikt of nooit positief ingesteld is? Inhoudelijk maken we heel wat bedenkingen, maar die formuleerden we exact een jaar eerder ook al. We kunnen ons niet van de indruk ontdoen dat er weinig rekening werd gehouden met de input …

"Het voorliggend decreet heeft als doelstelling dat elke leerling in Vlaanderen de juiste ondersteuning krijgt. Het mikt op onderwijskwaliteit, maximale leerwinst en een optimale ontwikkeling voor alle leerlingen, met een model dat doenbaar en haalbaar blijft voor de schoolteams en alle andere betrokkenen."

Torenhoge ambities

De ambitie van het decreet is torenhoog. De inleiding luidt als volgt: “Het voorliggend decreet heeft als doelstelling dat elke leerling in Vlaanderen de juiste ondersteuning krijgt. Het mikt op onderwijskwaliteit, maximale leerwinst en een optimale ontwikkeling voor alle leerlingen, met een model dat doenbaar en haalbaar blijft voor de schoolteams en alle andere betrokkenen.” Wie kan daar tegen zijn, denken we dan? De tekst gaat verder: “Dit decreet vervangt het huidige M-decreet, dat dezelfde nobele doelstellingen had, maar in de praktijk met tekortkomingen kampte.” Het zal hetzelfde zijn, maar beter, denken wij dan. Wie kan daarop tegen zijn? “We kiezen voor het adagium: gewoon onderwijs als het kan en buitengewoon onderwijs als het nodig is.” Dat herkennen we nog, denken wij alweer.

En ook de rest van de tekst grossiert in neergepende ambities. Schoolteams, lerarenopleidingen, pedagogische begeleidingsdiensten en CLB’s worden beter gewapend om sterke brede basiszorg en verhoogde zorg aan te bieden. Mensen, middelen en expertise worden geconcentreerd in een beperkt aantal leersteuncentra. Het financieringsmodel wordt bijgestuurd. Er komt een gemeenschappelijk kader voor de kwaliteitsbewaking. Er komen stabiele arbeidsvoorwaarden voor de leerondersteuners. Het buitengewoon onderwijs wordt versterkt.

In een volgend Brandpuntnummer stellen we het voorstel tot decreet en het bijhorende Besluit van de Vlaamse Regering voor. Markeer in bovenstaande tekst alvast welke geopperde ambities je graag ook écht zou terugvinden in het decreet …