FACTCHECK /
Zes factchecks over de index
TEKST Bram Van Vaerenbergh | FOTO Rocharibeiro | LEESTIJD: 4 MINUTEN
Een discussie over de index leidt vaak tot enkele sterke oneliners. Ze klinken goed, tot je er even over nadenkt. Om je te wapenen tegen het arsenaal dat tegenstanders van de index op ons afvuren, hebben we enkele van die oneliners – noem ze gerust dooddoeners – opgelijst, en leggen we uit waarom ze niet kloppen.
Een index in centen in plaats van procenten is eerlijker
Net zoals de inflatie wordt de automatische loonindexering uitgedrukt in procenten en niet in euro’s. Zou het dan niet socialer zijn om de indexering in centen toe te kennen, en niet in procenten? Iemand die 1.000 euro verdient en een indexering van 10% krijgt, zal immers maar 1.100 euro overhouden, terwijl iemand met een loon van 5.000 euro dan maar liefst 500 euro extra krijgt.
Maar in werkelijkheid is er niets sociaal aan een indexering in centen in plaats van procenten. In de eerste plaats wordt niemand rijker van een indexering. Het corrigeert enkel – met enige vertraging afhankelijk van je paritair comité – het koopkrachtverlies door de stijgende prijzen en beschermt zo zowel hogere als lagere inkomens tegen verarming.
Ook de stelling dat een index in centen een herverdeling van rijkdom is, omdat de lagere inkomens daarbij een relatievere koopkrachtcorrectie krijgen dan rijkere, is een kromme redenering. Er wordt niets herverdeeld, de lagere lonen behouden in het beste geval hun koopkracht, maar winnen niets. De enigen die winnen, zijn de werkgevers en de aandeelhouders die een hogere winstmarge zien omdat ze werknemers met hogere lonen niet of minder moeten bijpassen.
De verliezers zijn – naast de hogere inkomens – de overheid en de sociale zekerheid. Zij zien minder bijdragen binnenkomen. Hiervan zijn alle werknemers en mensen die genieten van een vervangingsinkomen de dupe, want de druk om te besparen op de sociale zekerheid zou toenemen.
We worden rijker van de index
Om te beginnen: een indexering levert niemand iets op. Het beschermt ons enkel tegen verarming. En die bescherming is dan nog niet volledig, omdat de indexering gebeurt op basis van de gezondheidsindex én er nog tal van vertragingseffecten zijn, in de ene sector al meer dan in de andere.
De index moet bepaald worden op het mediaanloon
Een ander idee is om de indexering toe te passen op het mediaanloon in ons land, en dit bedrag dan uit te keren aan alle werknemers die er recht op hebben. Ondanks het voordeel dat de formule weldegelijk herverdelend werkt van hoge naar lage lonen, blijft er toch ook een belangrijke herverdeling van arbeid naar kapitaal in zitten. Boven het mediaanloon zitten er weliswaar evenveel werknemers als onder het mediaanloon, maar omdat hun loon hoger ligt, zit er veel meer loonmassa boven de mediaan dan eronder.
Daarnaast zijn er ook bezwaren inzake betaalbaarheid: doorgaans zijn het niet de werkgevers die hoge lonen betalen die het meeste afzien van de indexering, maar eerder de sectoren van de lage lonen. Het gaat vaak om arbeidsintensieve sectoren, die het omwille van die reden – en de hoge concurrentiekracht – al moeilijk hebben om die lage lonen te betalen. Hen opzadelen met een extra indexering, zal al snel op economische bezwaren stoten.
Geen loonnormwet, dan ook geen automatische indexering meer
We strijden nu al even tegen de loonnormwet uit 1996. De Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) veroordeelde België reeds door te stellen dat die wet in strijd is met het fundamentele recht van werkenden op vrije loononderhandelingen. Daartegen hebben de werkgevers weinig verweer, dus gooien ze het over een andere boeg. “Loonnormwet weg, dan ook geen automatische indexering meer”, klinkt het dan. Volgens de werkgevers garandeert de loonnormwet immers de indexering van de lonen, én is dat dus ook een wettelijke ingreep in de vrijheid van onderhandelingen. Maar daar slaan de werkgevers de bal grondig mis: de indexering in de privésector wordt helemaal niet door een wet gegarandeerd, maar is het resultaat van cao’s die afgesloten werden in sectoren en bedrijven. Net daarom heeft een deel van de werknemers in ons land geen recht op een automatische indexering van hun loon, omdat er in hun sector of bedrijf geen cao is, of omdat ze er van werden uitgesloten, of omdat de cao enkel een indexering voorziet van de sectorale minima. Al die cao’s kwamen tot stand door vrije onderhandelingen, zonder dat er een wettelijke ingreep aan te pas kwam.
Werknemers zonder automatische indexering – of met slechts een gedeeltelijke – kunnen zich helemaal niet beroepen op de loonnormwet om een volledige indexering te krijgen van hun werkgever. Het enige wat de loonnormwet doet, is de wettelijke ingreep in de vrijheid van onderhandelingen enigszins milderen door te bepalen dat de wet door de regering of de werkgevers niet mag misbruikt worden om de eerder onderhandelde cao’s niet uit te voeren. Inclusief de indexerings-cao’s. Dat is geen ingreep in het recht op collectief onderhandelen, wel integendeel: het is een beperking van het recht voor regeringen om in te grijpen in eerder onderhandelde cao’s.
Een netto-indexering is even goed voor de werknemer
De werkgeversorganisaties ijveren meer en meer voor een netto-indexering, met als framing dat de werknemer evenveel zou overhouden. Maar dat klopt sowieso al niet, omdat er voor de netto verhogingen geen opbouw is van sociale rechten. Maar waar er vooral makkelijk aan voorbijgegaan wordt: dit zou een enorme aderlating voor de sociale zekerheid én collectieve diensten betekenen, waarvan de werknemers sowieso ook de dupe worden. Het ACV berekende dat een netto-indexering maar liefst 9,92 miljard euro (!) zou kosten aan de sociale zekerheid en de diverse overheden mochten we in 2022 en 2023 een netto-indexering hebben (gehad).
Onze inflatie ligt hoog door onze hoge lonen
De loon-prijsspiraal is nog zo’n argument dat vaak wordt bovengehaald als kritiek op de index. Kort uitgelegd: de gestegen loonkosten worden doorgerekend in de prijzen, waardoor er hogere looneisen volgen omdat de prijzen gestegen zijn. Maar dat is niet het geval de laatste decennia. Statbel, het Belgische statistiekbureau, berekende dat de inflatie vooral te wijten is aan de hogere energiekosten én de stijgende voedselprijzen, en dus niet het gevolg is van een loon-prijsspiraal. Komt daar nog eens bij dat bijna de helft van de werknemers (40%) pas in januari werd geïndexeerd, en dat de inflatie dus geen gevolg kon zijn van iets wat nog niet had plaatsgevonden. Sterker nog: de prijsverhogingen om de (hoge) winstmarges op peil te houden wegen sterker door dan de loonkosten.